Zo nederig als ze mag zijn,
haar vrouwelijke vorm verstopt in grijs habijt,
komt ze gedecideerd mijn kant op lopen.
Een woordloos handgebaar,
want hier geldt een eerbiedig
strikt “Silentium!”
gebiedend wijzend naar mijn hoofd.
Ik weet niet wat ze zeggen wil
maar als vanzelf gaat ook mijn eigen hand omhoog.
Ik voel, een tikkeltje beschaamd,
dat in dit huis van God,
gebouwd waar Jezus ooit de mensen spijsde
(hij zelf het brood, hij zelf de vis)
ik nog mijn sportpet niet had afgezet.