Dat de meeste mensen deugen, zoals Rutger Bregman schrijft, is een bewering die me geregeld uit het hart gegrepen is. Een dagje wandelen in de zeven heuvelen rond Nijmegen levert, zo kan ik uit ervaring stellen, uitsluitend ontmoetingen met aardige mensen op. Anderzijds … onlangs heeft iemand in één onbewaakt moment tijdens het verhuizen een koffertje, gevuld met voor mijn schoonzusje allerlei belangrijke papieren en dierbare souvenirs, uit haar auto gerist. Dan is ‘deugniet’ een zeer gematigde omschrijving van wat ik van deze gauwdief denk. Ook als ik in de berm en in de sloot naast de weg stiekem weggesmeten vuilniszakken, bankstellen, televisieschermen en andere overtollige huisraad aantref, daalt mijn vertrouwen in de deugdzaamheid van homo sapiens met sprongen. Om over lallende en vernielende hooligans of militairen die zich schuldig maken aan oorlogsmisdaden maar te zwijgen. Het komt er eigenlijk op neer, dat telkens als ik tot al te optimistische en rooskleurige gedachten over de mens - inclusief mezelf- kom, zich wel weer iets voordoet dat aanleiding vormt om die rooskleurigheid danig te relativeren. Maar ook omgekeerd: als ik tot al te grote somberheid neig, zijn er altijd weer ontmoetingen en ervaringen die me vrolijk en hoopvol stemmen.
In het traditionele reformatorische christendom, dat het verhaal over Adam en Eva en de slang als een historische gebeurtenis leest, aangeduid als ‘de zondeval’, met als gevolg een definitief verdorven menselijke natuur die ten diepste tot niets goeds in staat is, kan natuurlijk geen sprake zijn van “deugen”. En in diezelfde lijn doorgeredeneerd kan zelfs de meest gruwelijke misdaad tegen mens en schepping geen verbazing of verbijstering te weeg brengen, want ‘zo zijn we’: zondig tot in onze diepste vezels. Deze treurige visie op de mens vormt in de reformatorische leer de eerste fase van de drietrap ellende, verlossing en dankbaarheid. Alleen als je eerst zo krachtig mogelijk met je ellende geconfronteerd en daarvan overtuigd bent, weet je de genade die God in Jezus Christus schenkt, naar waarde te schatten: verlossing. En daarna zullen er '’werken van dankbaarheid” volgen. Ik moet bekennen dat ik met dat dogmatische raster helemaal niets (meer) heb. Meer herkenning vind ik in de joodse opvatting, dat wij mensen geschapen zijn met een neiging ten goede en een neiging ten kwade, en dat onze menselijkheid, ons ‘beelddrager Gods’ zijn, nu juist ligt in onze verantwoordelijkheid en vrijheid om te kiezen tussen goed en kwaad. Als zodanig, durf ik te stellen dat we ‘deugen’. In het volste besef dat we ook verkeerde keuzen maken, vaak toegeven aan onze neiging ten kwade (hebzucht, jaloezie, onmatigheid, luiheid, lafheid … ik noem maar wat opties) en wel degelijk genade en vergeving nodig hebben, tot onze laatste levensdag. Hoe ik op dit alles kom? Het borrelde op, nadat ik een mooie podcast serie van de jonge onderzoeksjournalist Maarten Dallinga heb beluisterd, getiteld ‘Niet van de wereld’. Op een open, niet bevooroordeelde wijze duikt hij in de wereld van de ‘refo’s’. Het blijken mensen zoals wij allemaal, maar soms komt in een gesprek ineens iets krampachtigs: dan wordt er plotseling ‘volgens het boekje’ geredeneerd, durven mensen hun hart niet te volgen, praten ze oude teksten na omdat ze menen dat ze dat moeten. Geïnteresseerd? Luister zelf eens.
Comments